Mijn vader werkte 40 jaar geleden, toen ik 14 jaar oud was, bij Eijgenhuijsen. Ik kende de eigenaar. Het was mijn oom. Zijn zoon, een van de huidige bazen van het bedrijf, leerde mij hoe je na te veel bacardi doodstil in in je bed moest gaan liggen. Willem Eijgenhuijsen was mijn neef, maar vooral ook mijn vriend.
Daarom voelde het een beetje raar toen ik vlak na mijn 15e verjaardag opeens drie weken lang vakantiewerk mocht verrichten. Eijgenhuiijsen was toen nog gevestigd in Weesp. Ik herinner mij de eerste dag nog goed. Een prachtige dag. Het voelde allemaal opeens zo vreselijk volwassen wat ik deed. Mijn moeder speelde het spelletje mee. ‘Zo, de mannen gaan naar het werk? Wat willen ze eten vanavond?’
Zo ging dat dus, als man naar je werk gaan. In de auto, richting Weesp, spraken mijn vader en ik niet veel. Dat was meer iets voor mensen die bij het toneel werkten, heel veel lullen over niks. Mijn vader zei tijdens de hele rit slechts één zin. ‘Kijk daar, een reiger.’ Ik knikte alleen maar. Het was een prachtrit.
Nu, 45 jaar later, begrijp ik pas hoe lief het van mijn vader was om mij mee te nemen naar zijn werk. Drie weken lang had hij, midden in die ruige mannenwereld, vol geschreeuw en gedol, opeens zijn zoon bij zich. En wat lief ook van Oom Wim, die natuurlijk meteen had gezien dat ik nog niet eens een pak A4 papier boven mijn hoofd kon tillen. Het was liefdadigheid, begrijp ik nu, een jongen van 15 jaar met kopieermachines laten sjouwen.
Ik heb drie weken lang met een rood chemisch poeder vloeren schoongemaakt die een uur later alweer onder de olie zaten. Ik heb de afwas gedaan. Als tijdens het koffie drinken de mannen lachten, dan lachte ik voor de zekerheid maar gewoon mee. De mannenwereld, die beviel mij wel.
Na drie weken kreeg ik mijn geld, in een doorzichtige envelop. Ik heb er een draaitafel en speakers van gekocht.
Daarom was het voor mij een ontroerende dag, in 2010, toen ik Jan en mijn neef Willem trots op een podium zag staan tijdens de viering van het 100 jarig jubileum. Ach, mijn neefje Willem. Ach, die lieve reus Jan. Ontroerend, omdat ik 35 jaar later weer hetzelfde gevoel kreeg. Wat een bedrijf. Wat een enorme ruimte. Wat een verantwoordelijkheid. En wat begreep ik er nog steeds weinig van. Ik was nog steeds het lulletje rozenwater en zij daar, om me heen, de echte mannen.
Ik las tijdens de feestmiddag een gedicht voor. Ook dat nog. Echte mannen schrijven geen gedichten. En ik wist zeker, morgen, als het feest was gevierd, dan liepen al die mannen en vrouwen weer door elkaar heen. Ik heb daar, tijdens het feest, stilletjes zitten kijken. Hoe alles maar steeds door gaat. Hoe we ouder worden. Hoe alles verandert. Behalve mijn neef en ik. Zet ons op een brommer en we rijden zwijgend naar een plek waar bacardi wordt geschonken.
Ik was die dag trots. Dat ik daar ooit had gewerkt. Bij Eijgenhuijsen. Een bedrijf geleid door jongetjes met een mannenhart.